-
1 tot een overeenkomst komen met iemand
tot een overeenkomst komen met iemandcome to/reach an agreement with someoneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tot een overeenkomst komen met iemand
-
2 overeenkomst
2 [gelijkheid] identity, match3 [harmonie] conformity, agreement4 [afspraak] agreement♦voorbeelden:1 punten van overeenkomst tussen twee zaken • points of agreement/of similarity between two matterser is geen enkele/niet de minste overeenkomst • there is no similarity what(so)ever/not the slightest similarityovereenkomst vertonen met • show similarity to, resembleeen stilzwijgende overeenkomst • a tacit agreementeen overeenkomst beëindigen • terminate an agreementeen overeenkomst ontbinden • dissolve/annul/cancel an agreementeen overeenkomst sluiten met iemand • make/enter into an agreement with someoneeen overeenkomst uitvoeren • carry out an agreementtot een overeenkomst komen met iemand • come to/reach an agreement with someone -
3 agreement
n. contract; akkoord; overeenkomst[ əgrie:mənt]♦voorbeelden:1 arrive at/to come at/make/reach an agreement (with someone) • tot een overeenkomst komen (met iemand)be in agreement about/on/upon/with • 't eens zijn over, akkoord gaan met -
4 arrive at/to come at/make/reach an agreement (with someone)
arrive at/to come at/make/reach an agreement (with someone)English-Dutch dictionary > arrive at/to come at/make/reach an agreement (with someone)
-
5 schikking
4 [maatregel] arrangement♦voorbeelden:tot een schikking komen (met iemand) • come to an agreement (with someone)4 schikkingen treffen om …/voor … • make arrangements to …/for … -
6 term
n. bewoording; termijn; kwartaal; tijdperk--------v. noemen, omschrijven alsterm1[ tə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 onderwijsperiode ⇒ trimester, semester, kwartaal2 termijn ⇒ periode; duur, tijd; ambtstermijn; zittingsperiode 〈 van rechtbank, parlement〉; huurtermijn; aflossingstermijn, (af)betalingstermijn3 begin/eindpunt van periode/termijn ⇒ ingangs/afloopdatum, het aflopen 〈 van huur, contract enz.〉♦voorbeelden:1 term has started • de lessen/colleges zijn begonnen2 during her term of office as president • onder/tijdens haar voorzitterschapin the short/medium/long term • op korte/middellange/lange termijnshe is near her term • ze kan elk moment bevallentell someone in no uncertain terms • in niet mis te verstane bewoordingen te kennen geven6 her terms are 10 dollars a lesson • ze vraagt/rekent 10 dollar per lescome to/make terms • tot een vergelijk komen, het eens worden¶ terms of reference • taakomschrijving, omschrijving van bevoegdheid/onderzoeksopdracht 〈 bijvoorbeeld van commissie〉on equal terms • als gelijkento be on bad/good/friendly terms with someone • op gespannen/vriendschappelijke voet met iemand staancome to terms with • zich verzoenen met, zich neerleggen bijin terms of money • financieel gezien, wat geld betreftthink in terms of moving to the South • overwegen/van plan zijn naar het zuiden te verhuizenthey are not on speaking terms • ze spreken niet meer met elkaar, ze hebben onenigheid————————term2〈 werkwoord〉1 noemen ⇒ omschrijven, aanduiden als -
7 partij
2 [politiek] party3 [met betrekking tot personen die een overeenkomst aangaan] (contracting) party4 [onbepaalde hoeveelheid] set ⇒ bunch, 〈 met betrekking tot goederen〉 batch, 〈 met betrekking tot goederen〉 lot, 〈 zending〉 consignment, 〈 zending〉 shipment5 [muziek] part6 [spel] game7 [feest] party8 [huwelijkspartner] match♦voorbeelden:de strijdende partijen • the warring partiesbeide partijen horen • hear both sidespartij kiezen • take sidesook partij kiezen voor/tegen iemand • side with/against someonegeen partij kiezen • not take sides〈 ook figuurlijk〉 partij zijn in een conflict • be involved in/be party to a conflictboven de partijen staan • be impartial3 de partijen komen overeen dat … • the (contracting) parties agree that …in grote partijen aankopen • purchase in bulk5 zijn partij(tje) meeblazen • 〈 zijn aandeel bijdragen〉 pull one's weight, do one's share/bit; 〈 zijn mannetje staan〉 stand up for oneself7 een partijtje geven • give/throw a party¶ goed/slecht partij geven • give a good/poor account of oneselfvan de partij zijn • join in (with something) -
8 dicht
♦voorbeelden:1 mondje dicht! • bouche cousue!de mond dicht houden • garder le silencehaar keel zit dicht • elle a la gorge serréemijn neus zit dicht • j'ai le nez bouchéeen dicht bos • un bois épaiseen dicht geweven stof • un tissu serrédicht op elkaar wonen • habiter les uns sur les autreszich dicht tegen iemand aanvlijen • se blottir contre qn.〈 figuurlijk〉 dichter tot elkaar komen • se rapprocher l'un de l'autre, les uns des autres; 〈 overeenkomst〉 être dans la bonne voiewe zijn dicht bij de stad • nous sommes près de la ville
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский